Ramen, De

De ramen staan vol heiligen,
gemiterd en gestaafd,
gemartelaard, gemaagdekroond,
gehertoogd en gegraafd;
die ‘t branden van het ovenvier
geglaasd heeft in den scherf,
die, glinsterend, al de talen spreekt
van ‘t hemelboogsch geverf.

Doch schaars is herontsteken in
den oosten het geweld
der zonnevonke, en valt zij op
de heiligen, zoo smelt
‘t samijtwerk uit den mantelworp,
de goudware uit de kroon,
en alles, even wit nu, blinkt
en bliksemt even schoon.

Verdwenen zijt gij, hertogen
en graven dan, zoo zaan;
verdwenen, maagden, martelaars
en bisschoppen: voortaan
geen palmen, staven, stolen meer,
‘t is alles henen, tot
één’ helderheid gesmolten, in
één zonnelicht-in God.
Translation: 
Language: 
Rate this poem: 

Reviews

No reviews yet.